
Jurisprudentie
BG8394
Datum uitspraak2008-12-19
Datum gepubliceerd2008-12-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/438 WSF
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/438 WSF
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verstrijken van tienjarentermijn.
Uitspraak
08/438 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 december 2007, 07/132 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 19 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2008.
Appellante is verschenen in persoon. De IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. drs. K. Meijer.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van de IB-Groep van 17 januari 2007, waarbij de IB-Groep haar besluit tot beëindiging van de studiefinanciering van appellante per 1 september 2006 heeft gehandhaafd, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat per laatstgenoemde datum tien jaren zijn verstreken met ingang van de maand waarover appellante voor het eerst studiefinanciering is toegekend voor het volgen van hoger onderwijs. De stelling van appellante dat met het terugbetalen van hetgeen in het studiefinancieringstijdvak 1996/1997 aan haar is uitbetaald de verbintenis tussen haar en de IB-Groep teniet is gegaan volgt de rechtbank niet. De rechtbank is voorts van oordeel dat de IB-Groep in het door appellante gestelde geen grond hoefde te vinden voor toepassing van de hardheidsclausule. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
2. Appellante heeft hiertegen ingebracht dat de terugbetaling van de studiefinanciering door haar wel degelijk van belang is. Zij is voorts van mening dat het niet geoorloofd is dat de faciliteiten voor dertigjarigen worden gefrustreerd door de tienjarenregel en meent dat het Bericht Studiefinanciering 2003, nr. 1, een vastlegging is van de toezegging die de IB-Groep haar telefonisch geeft gedaan.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. De Raad ziet geen reden anders over deze punten te oordelen dan de rechtbank bij de aangevallen uitspraak heeft gedaan en sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank. De Raad voegt daar nog het volgende aan toe.
3.3. Appellante heeft vanaf 1 september 1996 studiefinanciering genoten. Hierop zijn de bepalingen van de Wet op de studiefinanciering en de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) van toepassing. In het feit dat appellante (een deel van) de in het studiefinancieringstijdvak 1996/1997 genoten studiefinanciering heeft terugbetaald ziet de Raad geen reden om de bepalingen van die wetten niet (langer) van toepassing te achten. Overigens wijst de Raad er op dat appellante in genoemd tijdvak ook heeft beschikt over studiefinanciering in de vorm van een OV-kaart, welke zij niet heeft terugbetaald.
3.4. De Raad deelt voorts niet het standpunt van appellante dat de faciliteiten voor dertigjarigen ongeoorloofd worden gefrustreerd door de tienjarentermijn. De artikelen 2.3, lid 4, en 2.13, aanhef en onder b, van de Wsf 2000 staan beide in hoofdstuk 2. Noch in de tekst van deze bepalingen noch in de toelichting of de wetsgeschiedenis zijn aanwijzingen te vinden dat een van deze bepalingen voor zou moeten gaan op de andere. De wetgever heeft er kennelijk voor gekozen dat deze bepalingen naast elkaar bestaan, hetgeen in dit geval er toe leidt dat appellante vanaf 1 september 2006 geen recht meer heeft op studiefinanciering.
3.5. Met betrekking tot hetgeen appellante heeft gesteld omtrent de aan haar gedane toezegging verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 16 mei 2008, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BD1889.
3.6. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 december 2008.
(get.) I.M.J. Hilhorst-Hagen.
(get.) A.C. Palmboom.
GdJ